Een strafrechtelijke veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie is niet voldoende voor het aannemen van groepsaansprakelijkheid, zo oordeelde de Hoge Raad in een recente uitspraak.

Verzekeraars en transportondernemingen vorderen in deze zaak schadevergoeding van acht verweerders. De schade is ontstaan door ladingdiefstallen uit vrachtwagens. Van vijf van deze verweerders staat bij onherroepelijk strafvonnis vast dat zij in die periode hebben deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van art.140 Sr.  De verzekeraars en transportondernemingen geven aan dat het oordeel van de strafrechter 1 op 1 moet leiden tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding: verweerders zouden hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:166 lid 1 BW.

De Hoge Raad stelt in zijn uitspraak van 2 oktober 2015 (die u hier kunt lezen) voorop dat de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen op grond van art. 6:166 BW niet van belang is. Verder is niet nodig dat de leden van de groep op hetzelfde moment op dezelfde plaats waren toen onrechtmatig werd gehandeld. De kans op het met gedragingen in groepsverband toebrengen van schade had de leden van de groep behoren te weerhouden van de gedragingen.

Uitdrukkelijk wordt door de Hoge Raad aangegeven dat een strafrechtelijke veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie onvoldoende voor het aannemen van onrechtmatige gedragingen in groepsverband is. Er is dus meer nodig voor een toewijzing van de vordering tot schadevergoeding!