De Expertgroep Alimentatienormen heeft in november 2014 het standpunt ingenomen dat op de behoefte van kinderen in mindering dient te worden gebracht het kindgebonden budget inclusief de zgn. alleenstaande-ouderkop. Inmiddels is gebleken dat dit standpunt in rechtsprekend Nederland de meningen verdeeld houdt.

Zo heeft de rechtbank Den Haag stelling genomen tegen het standpunt van de Expertgroep. In een vierde uitspraak op rij wordt door de rechtbank Den Haag namelijk afgeweken van de richtlijn van de Expertgroep. De rechtbank brengt de alleenstaande-ouderkop immers niet in mindering op behoefte. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt:

Bij de berekening van de kinderalimentatie wijkt de rechtbank ten aanzien van de alleenstaande-ouderkop af van de richtlijnen die zijn opgesteld door de landelijke expertgroep alimentatienormen. Sinds 1 januari 2013 bepalen deze normen dat het kindgebonden budget (KGB) dat ouders ontvangen in mindering strekt op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 hebben alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een KGB recht op een verhoging van dit KGB budget met de zogenoemde alleenstaande-ouderkop van maximaal € 3.050 (voor 2015). De expertgroep alimentatienormen beveelt aan om het totale kindgebonden budget (dus inclusief de alleenstaande-ouderkop) in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Deze aanbeveling kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien, waardoor er geen aanleiding zou zijn voor het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van de andere niet primair verzorgende ouder.

De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis van de Wet hervorming kindregelingen af dat het in de bedoeling van de wetgever ligt dat de alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande primair verzorgende ouder. De hiervoor vermelde aanbeveling van de expertgroep heeft in het onderhavige geval echter tot gevolg dat de vrouw, als alimentatiegerechtigde ouder, er minder dan de wetgever bedoeld heeft op vooruit gaat, omdat zij minder kinderalimentatie ontvangt. De man zou daarentegen minder behoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank volgt de aanbeveling, voor zover die ziet op de alleenstaande-ouderkop, daarom niet en brengt – anders dan de aanbeveling – bij het berekenen van de kinderalimentatie het bedrag van de alleenstaande-ouderkop niet in mindering op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen.


Uitgaande van een toetsingsinkomen van de vrouw van € 23.520, berekent de rechtbank het kindgebonden budget waar de vrouw in 2015 aanspraak op kan maken op € 338 per maand, dat is € 4.056 per jaar. Hiervan trekt de rechtbank de alleenstaande-ouderkop van € 2.776 af, zodat een bedrag van € 1.280 (afgerond € 107 per maand) aan kindgebonden budget resteert, waar de rechtbank rekening mee houdt bij de berekening van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen.

De vraag is thans of meerdere rechtbanken het standpunt van de rechtbank Den Haag zullen overnemen en/of de Expertgroep Alimentatienormen haar standpunt zal herzien. Wordt dus vervolgd.